VWO-6 thema 1 Voeding
verschillende vetten
Vetten en oliën zijn glycerolesters:
- ze ontstaan door condensatiereacties tussen de OH-groepen van glycerol en de zuurgroepen (–COOH) van drie vetzuren. Ze zijn apolair.
- Vetten zijn vast bij kamertemperatuur.
- Ze bevatten vooral verzadigde vetzuren (vetzuren met uitsluitend enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen).
- Oliën zijn vloeibaar bij kamertemperatuur.
- Ze bevatten vooral onverzadigde vetzuren (vetzuren met een of meer dubbele bindingen tussen de C-atomen)
- Fosfolipiden zijn glycerolesters met twee vetzuren en fosforzuur.
- De moleculen hebben een hydrofiele kant (met fosforzuur) en een hydrofobe kant (met de twee vetzuren).
- Lecithine: een fosfolipide die oplosbaar in water en vet is, kan als chylomicron dienen voor het verplaatsen van stoffen.
- Steroïden (bijv. cholesterol) hebben koolstofringen in de moleculen.
- risico voor hart en bloedvaten, kunnen plaques veroorzaken
- cholesterol dient als uitgangsstof
- planten sterolen remmen de opname van cholesterol, waardoor bloed cholesterol levels dalen.
- risico voor hart en bloedvaten, kunnen plaques veroorzaken
Licentie: eigendomslicentie