Havo-5 thema 2 DNA
Proces
- Een m-RNA-molecuul bevat een groot aantal codons van drie opeenvolgende nucleotiden (triplets).
- Een t-RNA-molecuul bevat een anticodon met drie nucleotiden.
- In het cytoplasma ontstaan t-RNA-aminozuurcomplexen.
- Er is één startcodon en er zijn drie stopcodons (oefen hier).
- Een m-RNA-molecuul wordt met zijn 5'Cap eind aan het kleine ribosoomdeel gebonden.
- Het ribosoom schuift over het m-RNA, waarbij op de A-site steeds een nieuw t-RNA gebonden wordt.
- De aminozuren worden verbonden met een peptidebinding.
- Het ribosoom schuift door en creëert weer ruimte voor een nieuwe t-RNA.
- het t-RNA zonder aminozuur gaat op zoek naar een nieuw aminozuur.
- Het stopcodon bevat geen aminozuur, als het stopcodon in het ribosoom komt dan wordt de polypeptide vrijgemaakt.
- Het ribosoom gaat vervolgens uit elkaar en laat het m-RNA los.
- (Poly)ribosomen op het endoplasmatisch reticulum synthetiseren polypeptiden, die via het endoplasmatisch reticulum in de cel worden getransporteerd.
- Via het ER gaat de polypeptideketen richting het Golgi-systeem, hier krijgt de eiwitsynthese een vervolg.
- Via het Golgi-systeem worden de polypeptiden via transportblaasjes naar het celmembraan geleid en daar afgescheiden. Gedurende dit transport wordt de vorm van het eiwit vastgelegd.
- Vaak zijn dit pre-eiwitten, die buiten de cel nog veranderingen ondergaan.