Stop navigatie

Ademhalingspieren

  • Om adem te halen gebruik je de ademhalingsspieren. Dit zijn het middenrif, de buikspieren, de tussenribspieren en (bij diep ademhalen) de spieren bij het sleutelbeen.
  • Bij gewone, rustige ademhaling vindt zowel borstademhaling als buikademhaling plaats.
  • Bij deĀ borstademhaling (ribademhaling) bewegen de ribben en het borstbeen. De ribben zitten aan de wervelkolom vast met gewrichten. Ze zitten aan het borstbeen vast met kraakbeen. Door deze verbindingen kunnen de ribben en het borstbeen bewegen.
    • Bij een inademing spannen de tussenribspieren zich aan. Daardoor bewegen je ribben en je borstbeen omhoog en wordt je borstholte groter. Je longen worden daardoor uitgerekt. Door het groter worden van je longen wordt er lucht naar binnen gezogen: je ademt in.
    • Als de tussenribspieren zich ontspannen, bewegen je ribben en je borstbeen omlaag. Je borstholte en je longen worden weer kleiner. Door het kleiner worden van je longen wordt er lucht naar buiten geperst: je ademt uit.
  • Bij de buikademhaling (middenrifademhaling) bewegen het middenrif en de buikwand.
    • Je middenrif trekt samen, waardoor het omlaag beweegt. Daardoor worden je borstholte groter en je buikholte kleiner. Doordat je longen worden uitgerekt, stroomt er lucht naar binnen: je ademt in. Doordat je buikholte kleiner wordt, worden de organen in je buikholte weggedrukt. Ze kunnen alleen naar voren uitwijken. Daardoor wordt de buikwand naar voren geduwd.
    • Als je middenrif ontspant, beweegt het omhoog. De buikwand keert terug in zijn normale stand en je borstholte en longen worden kleiner.

Made with eXeLearning (Nieuw venster)