VWO-3 thema 4 voortplanting
Geslacht en gender
- Als het gaat over seks en seksualiteit, zie je vaak de afkorting LHBTI (soms met nog meer letters).
- Deze letters staan voor lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender en intersekse.
- In dit rijtje staan seksuele oriëntaties, maar ook woorden die niets te maken hebben met seks, namelijk transgender en intersekse.
- Deze aanduidingen gaan over gender en geslacht.
- Het geslacht (man, vrouw of intersekse) zijn de lichamelijke geslachtskenmerken, zoals een penis of vulva.
- Het gender bestaat uit de eigenschappen en gedragingen die mensen mannelijk of vrouwelijk vinden.
- Eenvoudige voorbeelden daarvan zijn: met poppen of met auto’s spelen, een broek of een rok dragen, stoer of zorgzaam zijn.
- Eenvoudige voorbeelden daarvan zijn: met poppen of met auto’s spelen, een broek of een rok dragen, stoer of zorgzaam zijn.
- Geslacht kent twee uitersten (man of vrouw), maar er zijn heel veel verschillende genders.
- Je gender is een optelsom van je geslacht, je identiteit (wie je bent, hoe je je voelt) en je expressie (hoe je je kleedt, hoe je je gedraagt).
- Je seksuele oriëntatie zegt niets over je eigen gender, maar wel iets over het gender waar je op valt.
- Bij een transgender persoon komt de genderidentiteit (gevoel) niet of niet helemaal overeen met het geslacht (lichaam).
- Als iemand zich ongemakkelijk voelt met het eigen geslacht, noem je dat genderdysforie.
- Sommige transgenders kiezen voor een geslachtsaanpassende operatie, waardoor het lichaam (geslacht) wel overeenkomt met de genderidentiteit.