Bronnen
Inenting
Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht. Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts. |
Inenting is de introductie van een stof aan het lichaam ter genezing of voorkoming van infectieziektes. Bij de introductie van antistoffen wordt gesproken van passieve immunisatie. Van vaccinatie is sprake wanneer een vaccin van verzwakte ziekteverwekkers wordt ingebracht om het lichaam aan te zetten tot actieve immunisatie. Meestal gebeurt inenting via een injectie.
Inhoud
- 1 Menselijke vaccinatie
- 2 Vaccinatie van dieren
- 3 Zie ook
- 4 Externe link
Menselijke vaccinatie[bewerken]
Door vaccins tegen ziektes te geven, ontwikkelt een jong kind antistoffen tegen verschillende ziektes, zonder dat het de ziekte doormaakt. Dit biedt bescherming tegen ziektes die soms ernstige gevolgen kunnen hebben. Ook volwassenen kunnen gevaccineerd worden.
Pasgeboren kinderen hebben voor sommige ziekten bij de geboorte al een resistentie. Tijdens de zwangerschap krijgt een foetus antistoffen van de moeder mee, die tot ongeveer twee maanden na de geboorte aanwezig blijven bij de baby. Ook het geven van borstvoeding draagt daartoe bij. Daarna moet de baby zelf afweerstoffen gaan aanmaken. Dat doet het menselijk lichaam bij een besmetting door een ziekte, dat gaat dus niet vanzelf. Vaccinatie zorgt ervoor dat antistoffen worden gemaakt zonder dat de persoon de ziekte doormaakt.
Soorten immunisatie[bewerken]
- Bij een inenting bedoelt men meestal dat een vaccin gegeven wordt, waardoor het lichaam zelf antistoffen zal gaan maken. Dit heet actieve immunisatie. Er bestaan verschillende soorten vaccins. Deze worden beschreven onder het lemma vaccin.
- Soms echter worden tijdens een inenting kant- en klare afweerstoffen gegeven, die onmiddellijk (enige) bescherming bieden tegen een ziekte. Dit heeft alleen nut als iemand op dat moment (mogelijk) besmet is met de ziekte, omdat deze afweerstoffen ook weer snel zullen verdwijnen. Dit heet passieve immunisatie en wordt vaak gecombineerd met actieve immunisatie. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een mogelijke besmetting met tetanus bij een ongevaccineerd individu.
Inentingen voor specifieke risicogroepen[bewerken]
- Inentingen kunnen gegeven worden, wanneer iemand een hoger risico loopt om een bepaalde ernstige infectie op te lopen. Bijvoorbeeld is een hepatitis B vaccinatie zinvol bij mensen die in de gezondheidszorg werken, bij de brandweer, bij de politie, of mensen die vaak onveilige seks hebben.[1] Zij lopen een hoger risico om besmet te raken, en vaccinatie kan deze mensen immuun maken.
- Inentingen kunnen ook gegeven worden aan bevolkingsgroepen die een hoger risico hebben om ernstig ziek te worden bij het oplopen van een bepaalde ziekte. De griepprik wordt zo bijvoorbeeld gegeven aan ouderen en aan mensen met suikerziekte of met longproblemen, omdat zij bij het oplopen van griep meer risico lopen op ernstige gevolgen.
Inentingen voor reizigers[bewerken]
Voor sommige reizen worden inentingen voor bepaalde ziekten aangeraden of zelfs verplicht gesteld, wanneer bijvoorbeeld wordt gereisd naar landen waar gele koorts voorkomt. De meest voorkomende reizigersvaccinaties zijn tegen:
- difterie-tetanus-polio (DTP)
- hepatitis A
- gele koorts
- buiktyfus
Het choleravaccin wordt in Nederland niet meer toegediend, aangezien het weinig doeltreffend is gebleken.
Inentingen voor alle kinderen: rijksvaccinatieprogramma's[bewerken]
In Nederland en België maar ook in vele andere landen bestaan rijksvaccinatieprogramma's, waarbij alle kinderen volgens een bepaald schema inentingen kunnen ontvangen. Deze inentingen moeten de kinderen én de gehele bevolking beschermen tegen ernstige infectieziektes. Het deelnemen aan zo een programma is in Nederland niet verplicht, maar in sommige landen wel. In 2017 werd inenting tegen mazelen en elf andere ziekten bij schoolgaande kinderen verplicht in Italië. In Duitsland werden in datzelfde jaar kinderdagverblijven verplicht om het te melden als de ouders niet kunnen aantonen dat hun kinderen gevaccineerd zijn. De ouders kunnen dan een boete krijgen.[2]
Bijwerkingen[bewerken]
Uit een meta-analyse van 1.000 studies blijkt dat vaccins erg weinig bijwerkingen hebben.[3][4] Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) komen ernstige bijwerkingen zeer zelden voor en zijn eventuele bijwerkingen meestal mild (zoals verschijnselen rond de prikplek, koorts en hangerigheid).[5] Volgens het RIVM weegt dit ruimschoots op tegen de risico's die ongevaccineerde mensen lopen. De veiligheid van alle verschillende vaccinaties wordt voortdurend in de gaten gehouden, onder andere door het RIVM. Voor meer informatie hierover, zie Rijksvaccinatieprogramma.
Thiomersal[bewerken]
In sommige vaccins, waaronder het griepvaccin,[6] wordt thiomersal als conserveermiddel verwerkt.[7] Thiomersal valt in het lichaam uiteen in ethylkwik en thiosalicylaat. Ethylkwik heeft een halfwaardetijd van 7 dagen, door uitscheiding via de ontlasting.[8] Uit een empirische blinde test op 15 vrouwen met een even grote controlegroep bleek de halfwaardetijd zelfs rond de 5,6 te liggen.[9] Door deze snelle uitscheiding en het metabolisme dat het ethylkwik omzet naar anorganisch kwik[9] is opstapeling in het lichaam niet waarschijnlijk, doch altijd aanwezig. Uit onderzoek bij dieren blijkt dat ethylkwik, als het zich opstapelt, zich kan nestelen in de hersenen, wat vragen doet rijzen over de neurotoxiciteit als gevolg van vaccins met thiomersal.[10] Resultaten uit onderzoek hiernaar wijzen op geen verband tussen ethylkwik en neurologische ontwikkelingsstoornissen. Ook blijken mensen die een huidallergie hebben voor ethylkwik een vaccin met thiomersal net zo goed te verdragen als anderen.[8]
Tegenstanders van vaccinatie[bewerken]
Principiële bezwaren tegen vaccinatie bestaan bij voornamelijk drie groepen in de bevolking: antroposofen, bevindelijk gereformeerden en kritische prikkers.[11] Volgens het RIVM bevindt de grootste groep gewetensbezwaarden in Nederland zich in antroposofische kringen.[12] Zij zijn van mening dat gezonde voeding voldoende bescherming geeft tegen kinderziektes zoals de mazelen en dat de kinderziekten positieve effecten hebben op de lichamelijke en mentale ontwikkeling van een kind.[13] Ook onder bevindelijk gereformeerden bevinden zich vaccinatieweigeraars. Door hen wordt vaccineren beschouwd als verzet tegen Gods voorzienigheid: God bepaalt of de mens ziek wordt en of die daarvan herstelt, en Hij heeft daar Zijn bedoeling mee. Dit idee is geenszins nieuw. Maria Aletta Hulshoff publiceerde al in 1827 een pamflet met de titel "De koepok-inenting beschouwd, en tien bedenkingen overwogen: voor minkundigen."[14], waarin ze tien tegenwerpingen tegen vaccinaties bestreed, waaronder in punten 9 en 10 het idee van de Goddelijke Voorzienigheid. Een organisatie die in Nederland het nut van vaccinaties in twijfel trekt is Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken.
Niet-gevaccineerden worden deels beschermd doordat anderen wel gevaccineerd zijn (kudde-immuniteit), zodat een uitbraak minder kans heeft zich te verspreiden. Een enkele keer komen er toch uitbraken voor, met name in gebieden waar de concentratie niet-gevaccineerden hoog is. Voorbeelden hiervan binnen Nederland zijn de polio-epidemie van 1978 op de Veluwe, de uitbraak van bof tussen 2009 en 2012 en de uitbraak van mazelen in 2013-2014.[15][16] Voor de mazelen, de besmettelijkste kinderziekte, moet 95 procent van alle kinderen ingeënt zijn wil de groep als geheel bescherming genieten, volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Ook voor andere besmettelijke ziektes geldt een ondergrens voor groepsimmuniteit.[17]
Kinderartsen en het RIVM meldden dat de vaccinatiegraad in 2018 opnieuw was gedaald. In 2017 was 90,2% van alle peuters in Nederland volledig gevaccineerd - dat zijn 1.720 minder dan in het jaar ervoor.[17]
De zogeheten anti-vaxxers zijn tegen inenten op basis van hun ideeën over zelfbeschikking en willen niet worden beknot in hun vrijheid.[18]
Voorstanders van vaccinatie[bewerken]
In de Verenigde Staten bestaan ook tegenstanders van vaccinatie. De Amerikaanse hoogleraar Dorit Rubinstein Reiss ageert daartegen, omdat zij de wetenschappelijke argumenten pro-vaccinatie overtuigend vindt, en omdat zij zich zorgen maakte over haar pasgeboren zoon, tijdens een uitbraak van kinkhoest. Reiss betoogt dat mensen die besluiten hun kinderen niet in te inten, aansprakelijk zijn als hun kind ziek wordt en een andere persoon besmet.
In de populair-wetenschappelijke nieuwssite scientias.nl beargumenteert Anouk Schuren in haar artikel Vaccineren: levensgevaarlijk of levensreddend?[19] dat de meeste argumenten tegen vaccineren emotioneel van aard zijn.
Geschiedenis van het vaccineren[bewerken]
De ontdekker van het principe van vaccineren (van het Latijnse woord vacca dat koe betekent) was de Britse arts Edward Jenner die in 1796 opmerkte dat melkmeisjes die besmet waren geweest met koepokken (vaccinia) (aan de handen, door het melken) geen pokken kregen. Door experimenteren ontdekte hij dat ook een opzettelijke besmetting met koepokken mensen bescherming gaf tegen de mensenpokken. Hij was echter niet de eerste die dat had opgemerkt.
Boeren op het platteland in Turkije hadden de gewoonte om zichzelf te beschermen tegen de pokken door zichzelf in aanraking te brengen met het vocht uit een pokkenblaasje van iemand die aan een milde vorm van pokken leed. Hierdoor kreeg men namelijk vaak zelf ook een milde vorm van pokken, en daardoor beschermd tegen de ernstige variant. Men liep echter toch een klein risico om ook aan deze milde vorm te overlijden. Lady Mary Montague merkte deze gewoonte op tijdens een bezoek aan Turkije en vertelde erover toen ze terugkwam in Engeland.
Dit verhaal kwam ook Edward Jenner ter ore. Tijdens experimenten viel hem op dat melkmeisjes de ziekte nooit kregen, zelfs niet wanneer hij ze bewust besmette. Jenner bracht dit in verband met het feit dat deze meisjes door hun werk vaak in aanraking kwamen met koepokken. Zo kwam Jenner rond 1796 op het idee dat men zich tegen besmetting met de gevaarlijke menselijke pokken kon beschermen door een moedwillige inenting met koepokken.
Het werk van de Nederlander Geert Reinders omtrent de enting tegen runderpest (in 1774) was ook bekend bij Jenner en dit kan hem mede geïnspireerd hebben bij zijn experimenten met de pokken.
Pasteur ontdekt vaccinaties tegen cholera, miltvuur en hondsdolheid[bewerken]
Louis Pasteur nam bij toeval waar dat kippencholerabacteriën (Pasteurella multocida) die gedurende langere tijd gekweekt waren in het laboratorium en daardoor verzwakt waren, slechts een lichte ziekte veroorzaakten, die tegen een latere ernstige infectie beschermde. Hij formuleerde toen de gedachte dat men met een verzwakte smetstof soms milde infecties kan veroorzaken, waardoor bescherming optreedt tegen besmetting met de echte, ernstigere, 'virulente' ziekteverwekker. In korte tijd verkreeg hij door kweken onder abnormale condities verzwakte smetstoffen van miltvuur, varkensvlekziekte en hondsdolheid. Later verkregen andere onderzoekers op soortgelijke wijze 'minder virulente' vaccins.
Vaccinaties tegen tyfus, difterie en tetanus[bewerken]
Sir Almroth Wright (1897) concludeerde dat inspuiting van grote doses gedode bacteriën een soortgelijk effect moest hebben, mits bij het doden de structuur van de bacteriën zo weinig mogelijk veranderde (door verhitting op 56 °C, of doding met formaldehyde e.d.). Sir Almroth Wright ontwikkelde zo een werkzaam vaccin tegen buiktyfus.
Toen men ontdekte dat de verschijnselen van difterie (Pierre Roux en Alexandre Yersin) en tetanus (Shibasaburo Kitasato) aan exotoxinen te wijten waren, leerde men ook tegen deze ziekten te immuniseren met behulp van toxoïd, dat wil zeggen met formaldehyde ontgift toxine.
Moderne technieken bij het maken of toedienen van vaccinaties[bewerken]
Moderne kennis bracht nieuwe mogelijkheden. Naast dode vaccins ontwikkelde men ook vaccins die slechts uit delen van een ziekteverwekker bestaan, namelijk die delen die het afweersysteem het beste kan aanvallen. Men leerde bij vele infecties welke antilichamen beschermden en welke antigenen of delen daarvan (epitopen) de juiste antilichamen opwekten. In veel gevallen kan men deze antigeenfragmenten koppelen aan een drager-eiwit of met een recombinant-DNA-techniek het fragment aan het oppervlak van een onschadelijke bacterie laten produceren en hiermee immuniseren.
Zo levert een antigeen van het hepatitis B-virus dat door gistcellen geproduceerd wordt, een vaccin op tegen hepatitis B (Maurice Hilleman 1984). Vaccinia-virus dat een vreemd antigeen aan de celmembraan produceert, levert een vaccin tegen pokken en een andere ziekte (Bernard Moss 1987).
Er wordt ook onderzoek gedaan naar andere manieren van vaccineren dan door middel van een injectie. Zo wordt aan de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek verricht naar het vaccineren met behulp van een poeder dat ingeademd wordt. Inhalatie lijkt een veelbelovende vaccinatiestrategie tegen hepatitis-B en vogelgriep omdat het een aantal voordelen biedt boven injecteren.[20] Deze methode biedt wellicht betere en economisch haalbare mogelijkheden om bijvoorbeeld grote populaties kippen in te enten. Ook is de houdbaarheid van een poeder groter dan van een vloeistof.
Vaccinatie van dieren[bewerken]
Ook (huis)dieren worden ingeënt, bijvoorbeeld tegen hondsdolheid en niesziekte. Sommige van deze vaccinaties zijn alleen ter bescherming van de dieren, andere (zoals het vaccin tegen hondsdolheid) zorgen ook voor een bescherming van de menselijke bevolking.
Zie ook[bewerken]
- Vaccin – voor meer informatie over de soorten vaccins
- Vaccinatieprogramma – voor meer informatie over het vaccinatieprogramma voor kinderen in Nederland en België
Externe link[bewerken]
Bronnen, noten en/of referenties
|
Zoek vaccinatie in het WikiWoordenboek op. |
Immunologie | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Licentie: eigendomslicentie