VWO-4 thema 3 erfelijkheid
Doel
Wat moet ik kunnen?
- Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is
- Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en gen-expressie betekenen
- Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren
- Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken
- Je kunt beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan
- Je kunt van een monohybride kruising een kruisingsschema maken
- Je kunt de frequentie van genotypen van nakomelingen bij een monohybride kruising afleiden uit een kruisingsschema of stamboom
- Je kunt beschrijven op welke wijze geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen
- Je kunt een kruisingsschema maken voor X-chromosomale overerving en hieruit of uit stambomen de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden
- Je kunt kruisingsschema's maken voor dihybride kruisingen met onafhankelijke overerving. Uit de kruisingen of uit stambomen kun je de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden
- Je kunt kruisingsschema's maken voor onafhankelijke overerving van multiple allelen, lethale factoren en gekoppelde genen en hieruit of uit stambomen de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden
- Je kunt verklaren dat mitochondriale overerving kan leiden tot een andere overerving dan volgens de wetten van Mendel
- Je kunt het doel van tweeling onderzoek beschrijven
- Je kunt verklaren dat epi-genetica kan leiden tot een ander overervingspatroon dan volgens de wetten van Mendel