Leerdoelen
Wat moet ik kunnen:
1 Je kunt de werking van zintuigen beschrijven.
2 Je kunt de zintuigen noemen met hun ligging en hun prikkel.
3 Je kunt uitleggen wanneer zintuigen prikkels omzetten in zenuwimpulsen.
4 Je kunt de bouw en functies van de huid beschrijven.
5 Je kunt benoemen hoe je verschillende geuren ruikt.
6 Je kunt benoemen hoe je verschillende smaken proeft.
7 Je kunt de delen van het oor benoemen met hun functie.
8 Je kunt de bouw en werking van de delen van het oog beschrijven.
9 Je kunt de bouw en functies van het zenuwstelsel beschrijven.
10 Je kunt de bouw en functie van drie typen zenuwcellen en van zenuwen beschrijven.
11 Je kunt een reflexboog beschrijven.
12 Je kunt uitleggen wat gedrag is.
13 Je kunt uitleggen waardoor gedrag wordt bepaald.
14 Je kunt het verschil benoemen tussen observatie en interpretatie van gedrag.
15 Je kunt benoemen wat terugkoppeling is en hiervan voorbeelden geven.
16 Je kunt de werking van adrenaline, glucagon en insuline benoemen.
17 Je kunt de delen van de hersenen noemen met hun functies en kenmerken.
18 Je kunt uitleggen dat hard geluid kan leiden tot gehoorschade.