Havo-4 thema 3 erfelijkheid
Genoom
Het genoom van een organisme is het geheel van erfelijke informatie in een cel.
Eukaryoten:
- bevatten naast de exons in de genen ook een groot deel DNA dat niet coderend is (intron); zo'n stuk heet junk-DNA en kunnen pseudogenen bevatten.
- dit junk-DNA heeft een functie bij de regulatie van genexpressie
- bij eukaryoten omvat het genoom één complete set van chromosomen uit de kern en het DNA in organellen.
Prokaryoten:
- bij prokaryote cellen liggen de genen op een ringvormig chromosoom en is het meeste DNA wel coderend. Daarnaast hebben prokaryoten vaak plasmiden die genen kunnen bevatten voor additionele eigenschappen.
- bij prokaryoten en virussen omvat het genoom al het genetisch materiaal. Bij virussen kan het daarbij gaan om DNA of RNA.
De endosymbiosetheorie verklaart hoe in de evolutie plastiden en mitochondriën met hun erfelijk materiaal zijn verkregen door endosymbiose. De chromosomen van deze organellen zijn vaak circulair.
- Er komt mt-DNA voor in de mitochondriën, die buiten de celkern liggen en die alleen via de moeder overerven.
- Ook in plastiden, zoals de chloroplasten (bladgroenkorrels) van planten, komt DNA voor (het plastoom) dat via de vrouwelijke lijn overerft.